Katja Urban: schrijven en leven

Schrijfster, biografe, schrijfcoach, schrijfdocente en verhalenvertelster



vrijdag 30 april 2010

Titelverhaal verhalenbundel: kritisch commentaar gevraagd!

Over Kantjil, Anansi en Reintje

De zwarte, harige poten van de spin bewogen niet en Salih dus ook niet. Zou de spin giftig zijn? Mama lag ziek in de andere kamer en Salih was haar enige hulp. Doodgaan in een spinnengevecht was geen mogelijkheid.
“Spin, jij doet mij niks, ik doe jou niks,” fluisterde Salih.
“Ja, ja,” hoorde Salih terugfluisteren, “hoe weet ik of je echt niks zult doen?”
Verrast keek Salih om zich heen; was mama opgestaan? Nee, door de deuropening kon hij haar benen nog net op bed zien liggen.
“Nee, ík heb het tegen je, Salih, Anansi, de spin” hoorde hij verder fluisteren.
Salihs ogen vlogen terug naar de spin.
“Jij kunt praten?”
“Domme vraag. Jij leert toch ook Nederlands door te luiste-ren en te oefenen? Nou, ik ook.”
“Oh. Waar kom jij dan vandaan?”
“Ik ben stiekem meeverhuisd met de vorige bewoners uit Suriname.”
“Oh. Waar is dat?”
Anansi trok haar voorpoten op.
“Ver weg, waar het altijd warm is.”
“Ik kom ook van ver waar het altijd warm is.”
“Dat heb ik gehoord, ja. Zeg, ik snoep steeds uit jouw ma-ma’s pannetjes. Maar sinds ze ziek is, geen pannetjes meer. Bovendien is de keuken ver en ik ben al oud. Als jij nou ’s avonds wat restjes in de vensterbank zet, dan haal ik wie-rook uit de kerk hiernaast. Dat branden ze in Suriname in de kamer van een zieke om de boze geesten weg te jagen. Dan wordt je mama beter. OK?”
“Ja, maar, wat is wierook? En vliegt het huis dan niet in brand?”
Anansi wreef ongeduldig met haar poot langs haar oog.
“Weet je niet…? Kijk, wierook zet je op een schoteltje en steek je aan met een lucifer. Het vlamt niet, maar gloeit en verspreidt lekkere rook. Van die rook wordt je mama beter.”
“Oh. Ja, maar… denk je echt dat dat helpt?”
“Ik heb in Suriname gezien dat zieken beter werden met wierook.”
“Ja, maar die mevrouw zei dat ze naar een dokter moest.”
“En je mama zei dat ze daar geen centjes voor had,” sprak de spin nu kribbig.
“Nee, maar je mag niet stelen…”
Een diepe zucht.
“Ik steel niet, want jouw mama heeft het al betaald. Ze gooit elke zondag geld in de collectebak van de kerk. En van nog meer ‘ja, maars’ wordt ze niet beter. Hebben we een deal? Zet jij vast wat lekkers neer, ik ben zo terug.”
Anansi verdween door het open raam en liet Salih met grote ogen achter.
“Als hier maar geen narigheid van komt,” dacht hij.
Terwijl hij Anansi nog nastaarde, stak de spin al snel haar harige kop weer om het kozijn. Ze rolde een bruin brokje voor zich uit.
“Zo. Waar is mijn lekkers?”
Salih keek eens goed naar het bruine brokje.
“Eerst zien of het werkt, Anansi”
De spin kneep zijn ogen tot gemene spleetjes.

In de kamer ernaast opende Salihs mama haar ogen. Ze rook iets. Salih zat naast haar met een schoteltje waar rook uit opkringelde. Het rook lekker. Ze glimlachte naar Salih:
“Wat lief, Salih, hoe kom je daar aan?”
“Van een vriend gekregen, mama. Hij zegt dat je niet meer moet piekeren. Dat je blij moet worden van de lekkere geur. Dan gaan de boze geesten die jou ziek maken, met de rook mee naar buiten.”
Salihs woorden verwarmden haar hart. De rimpels verdwe-nen uit haar gezicht en ze voelde haar hoofdpijn wegglijden.
“Je vriend is wijs, mijn hoofd voelt al beter. Maar wierook kan geen gebroken been helen, schat, en mijn buik doet nog zo’n pijn. Maar trek het je niet aan. Ga maar lekker spelen, mama wordt vanzelf weer beter.”

Salih keek Anansi boos aan en stormde naar beneden, de keuken in. Anansi rende hoopvol achter hem aan, maar zag Salih de keukendeur open doen.
“Hé, mijn beloning! Ik heb haar hoofd beter gemaakt!”
“Ze is niet beter! Ze kan nog steeds niet lopen en dus niet koken. Jij krijgt helemaal niets!”
Hij stormde de tuin in, twee geniepig kijkende spinnenogen achter zich latend.

In de tuin plofte hij op de stenen, tranen drupten op zijn broek. Hoe moest hij mama toch beter maken? In Soedan zou hij zijn armen om de nek van hun koe hebben geslagen. Koe gaf hem altijd goede ideeën. Maar in hun kleine tuintje in Holland liep geen koe. Er was niet eens gras.

Een schreeuw doorsneed zijn gepieker. Salih klapte het tuinhekje open en keek. Een klein, bruin hertje stoof de tuin in.
“Dicht dat hek!” schreeuwde het hertje, “de vos wil me doden!”
Met grote ogen deed Salih het tuinhek dicht.
“Dank je,” hijgde het hertje, “blijf daar, dan ziet de vos dat jij me beschermt.”
“Ja, maar ik blijf hier niet. Ik moet mijn moeder beter ma-ken.”
De wenkbrauwen van het hertje gingen omhoog.
“Wat heeft ze dan?”
“Buikpijn en een gebroken been.”
Het hertje dacht even na.
“Ik weet wat. Iets verderop in de velden staan bloemen. Die maken je moeder beter. We gaan ze samen plukken, want de vos is bang voor mensen, die valt ons samen niet aan. Wij plukken elk een bosje. In het hoge gras ziet de vos mij niet meer, maar wel een bos bloemen naast jou bewegen. Dan duw ik mijn bos in jouw broekzak en denkt de vos dat ik nog steeds naast jou loop. Kan ik weg. OK?”
“Ja, maar hoe maken die bloemen mijn moeder dan beter?”
“Maar er thee van voor haar. Kom, we gaan.”
Het hertje duwde Salih richting tuinhek.
“Ja, maar hoe weet jij dat? Wie ben jij?”
Salih liet zich naar buiten duwen en samen liepen de velden in.
“Loop jij voorop, zodat de vos je goed kan zien? Ik ben Kantjil, een dwerghertje uit Indonesië. Daar gebruikt ieder-een bloemen en kruiden.”
“Oh. Ja, maar wat doe je dan hier?”
“O, een nare vent wilde me hier in een dierentuin stoppen. Ik ben ontsnapt.”
“Oh. Ja, maar …”
“Kijk, hier staan de bloemen voor je moeder.”
Kantjil trok een struikje kleine, witte bloemetjes met gele hartjes uit de grond en reikte het Salih aan. Wantrouwig rook Salih aan de bloemetjes, terwijl Kantjil nog een struikje uit de grond trok.
“Loop maar terug, dan steek ik deze zo in je broekzak.”
“Ik heb nog geen vos gezien. Volgens mij is ie al lang weg.”
“Nooit gluiperts vertrouwen, jongen. Hij heet Reinaerd de Vos. Een echte Hollander.”
Nog voor Salih het in de gaten had, stak de tweede bos bloemen in zijn broekzak en was Kantjil verdwenen.

Maar nog geen vijf tellen later hoorde hij een bekende schreeuw. Ja, hoor, daar kwam Kantjil alweer aangespron-gen. Op de vlucht voor een rode pluimstaart in de verte.
“Mag ik schuilen in jouw schuur?” piepte Kantjil.

Salihs mama slurpte van de hete thee.
“Wat ben je toch een lieverd, Salih. Maar … dit smaakt naar kamillethee! Hoe kom je daar aan?”
“Van een vriend gekregen, mama. Hij zegt dat je daar beter van wordt.”
Mama voelde de thee haar buik verwarmen.
“Je hebt een wijze vriend, Salih, mijn buik voelt al beter.”
“En je been, mama?”
“Een gebroken been moet weer aan elkaar groeien, Salih. Dat duurt vele weken.”

Een bekende schreeuw klonk uit de schuur. Salih wilde naar de tuin rennen. Maar voor de keukendeur hing een groot spinnenweb met Anansi in het midden.
“Ik heb honger, Salih. Ik heb je mama’s hoofd beter ge-maakt. Waar is mijn eten?”
Weer een schreeuw van Kantjil. Salih had geen tijd voor Anansi. Hij greep een pollepel, veegde het spinnenweb weg en stormde naar buiten. Daar zat de vos al op hem te wach-ten. Zijn rode pluimstaart zwiepte ongeduldig heen weer. De schuurdeur zat gelukkig nog stevig dicht.
“Dag, Salih,” zei Reintje, “ik dacht: je houdt zo van bloe-men. Ik kom je ook een bosje brengen.”
Hij pakte met een valse grijns een bosje kamille en legde het voor Salih neer. Salih kon de bek vol scherpe tanden nu goed zien.
“Dank je, vos, maar bloemen genezen mama’s gebroken been niet,” zei Salih teleurgesteld.
De kleine oogjes van Reintje werden iets groter.
“Gebroken been? Die moet gespalkt. Dan kan je mama met een stok weer een beetje lopen.”
Reintje dacht na.
“Weet je wat? Ik haal wat hout uit het bos. Dan maken we samen een spalk en een stok.”
“Ja, maar …”
Maar Reintje was al weg.
“O jee, wat nu weer,” dacht Salih, “een zieke mama, een hongerige spin, een enge vos en een hertje dat weg wil… O ja, snel maakte Salih de schuurdeur open.
“Hè, hè!” zei Kantjil en ze sprong naar het tuinhek. Maar ze wist niet hoe snel ze weer terug de schuur in moest komen, want in de verte kwam Reintje alweer aan. Salih sloot snel de schuurdeur weer en de vos sleepte vier lange, sterke stokken de tuin in.

Salihs ‘ja, maars’ ten spijt, sleepte Reintje twee takken naar boven en legde ze naast mama’s been.
“Is dat je vriend, Salih?” vroeg mama.
“Eh…, ja, mama. Hij komt je been beter maken.”
“Aangenaam, mevrouw,” sprak de vos, “als u en Salih deze stokken nu stevig tegen uw been aanhouden, dan zoek ik beneden wel even wat touw om ze vast te binden.”
En weg was Reintje.
“Je hebt een wijze vriend, Salih. De dorpsgenezer spalkte je vaders been ook eens zo. Ik wist niet dat Hollandse honden konden praten.”
“Ik ook niet, ma, hij heet Reinaerd, het is een vos.”
Een bekende schreeuw onderbrak het gesprek. Salih wilde weer naar de schuur rennen. Maar halverwege de trap plak-ten zijn voeten vast. Hij greep naar de trapleuning. Ook die plakte: kleverige spinnendraden plakten zijn handen aan de trapleuning. En ineens hingen er twee glanzende, zwarte spinnenogen vlak voor die van Salih:
“Ik heb honger, Salih. Nu moet ik jou maar opeten.”
Salihs hoofd schoot naar achteren en hij hield zijn adem in. Een tweede schreeuw klonk uit de schuur.

En opeens maakte een blinde woede zich meester van het altijd piekerende, bange jongetje. Hij móest Kantjil redden. Hij móest zijn moeder beter maken. Het móest. Hij haalde diep adem. Met een woeste oerkreet scheurde hij zijn han-den los en pakte de draad waar de spin aan hing. Hij slin-gerde het beest rond de trapleuning, trok zijn schoenen uit en sprong naar beneden. De schuurdeur stond al open! In de tuin greep hij een stok van de vos en riep:
“Kappen, Reinaert, ik heb wat véél lekkerders voor je!”
Nieuwsgierig stak Reintje zijn kop om de schuurdeur.
“O ja, Wat dan?”
“Leef je nog, Kantjil?” riep Salih.
Het stemmetje van Kantjil klonk van achter de vos: “Dacht je dat die gluiperd…”.
“OK,” viel Salih in. “Kantjil, Reinaert, Anansi, allemaal verzamelen in de keuken. En wie ook maar een vinger uit-steekt naar een ander, krijgt deze stok voor zijn kop.”

In de keuken gingen de dieren zo ver mogelijk van elkaar af rond Salih staan. Deze trok een klein bakje uit de koelkast en zette het in de magnetron. Onmiddellijk begon het heer-lijk te geuren in de keuken. Het water liep de dieren in de mond. Salih nam het bakje in zijn vrije hand en zei:
“OK. Jullie zijn allemaal slimme dieren die alleen maar aan jullie zelf denken. Dat is nu afgelopen. Nu gaan jullie sa-menwerken. In dit bakje zit een heel klein beetje Masaga’a, Soedanees eten. Dat is groente voor Kantjil, vlees voor Reintje en saus voor Anansi.”
Salih spetterde een heel klein beetje voor elk dier. Ze likten vol overgave.
“Kantjil en Reintje, jullie houden boven mama’s spalk op zijn plek. Anansi, jij bindt met je spinnendraden de spalk vast. Als mama dan met deze stok kan lopen, kan ze pannen vol Masaga’a koken voor ons allemaal.”
En met het bakje in de hand lokte hij de kwijlende dieren naar boven.

Kantjil en Reintje hielden met hun bek de stokken op zijn plek. Ondertussen liet de geur uit Salihs bakje het kwijl uit hun bekken lopen. Anansi bond de stokken stevig vast en Salih gaf zijn stok aan zijn mama. En zie: ze kwam overeind. Nog geen uur later zat iedereen te smikkelen rond een dam-pende tafel. En ze zeggen dat Salih een wijs en moedig man werd, die altijd slimmeriken liet samenwerken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten