Katja Urban: schrijven en leven

Schrijfster, biografe, schrijfcoach, schrijfdocente en verhalenvertelster



woensdag 23 maart 2011

flaptekst


Zondag gaf ik weer een workshop over hoe je een autobiografie moet schrijven in De Nieuwe Bibliotheek van Almere Stad. Het was een inspirerend groepje deelnemers en dat is voor mij ook altijd inspirerend werken.

Deze keer had ik de volgorde omgedraaid: eerst oefeningen geven en daarna pas de theorie en de tips samen met de feedback. Ik merkte dat daardoor de tips beter ‘landden’: de deelnemers hoorden geen droog, theoretisch verhaal aan dat ze vervolgens moesten gaan toepassen, maar herkenden het probleem en kregen zomaar een oplossing in de schoot geworpen. Die volgorde houd ik er voortaan dus maar in .

Een andere eye-opener, was het effect van een oefening die ik uit één van mijn andere workshops (‘Hoe schrijf je een boek?’) had geleend: schrijf een achterflaptekst. De meeste workshopdeelnemers hadden geen openbare publicatie voor ogen; zij schrijven vooral voor familie en bekenden of als vrijwilliger voor ouderen. Toch bleek het weer eens een uitermate nuttige oefening.

Op de achterkant van een boek dat je in de winkel koopt, staat altijd waar het boek over gaat. Én: waarom de potentiële koper het toch echt zou moeten gaan lezen. Schrijf zo’n achterflaptekst maar eens van tevoren (je kunt ’m altijd nog veranderen aan het einde van het schrijfproces). Zo dwing je jezelf als schrijver namelijk om heel bondig en helder te verwoorden wat je gaat behandelen in je boek, naar welke conclusie je gaat toewerken en hoe je het boeiend gaat houden. Het helpt je om je verhaal onontkoombaar voort te laten stuwen van je pakkende opening naar je conclusie. Als je dat in die 10 zinnen kunt, kun je het ook in je boek.

Wel is het vaak handig om die achterflaptekst te schrijven op basis van je schrijfplan. Want daar zet je in steekwoorden alvast in voor wie je het schrijft, met welk doel en met welke globale hoofdstukindeling.

Nieuwsgierig naar meer? De hele presentatie van zondag kun je bekijken op mijn LinkedIn-profiel.

Schrijf ze!

maandag 7 maart 2011

'Jungle' Oostvaarders


Tim is dol op prentenboekjes over beestjes die avonturen beleven in het oerwoud. Gisterochtend vroeg ik:
“Wat zullen we vandaag gaan doen, Tim?”
“Naar de jungle, naar het wilde, woeste woud!”
Juist. Hoe lost een creatieve mamaschrijfster dat op?
“Dat is héél ver weg, Tim, dan moeten we eerst met de auto. Ga je dan niet zeuren dat je niet met de auto wilt?”
Even later zit hij ongeduldig in de auto. Ik rijd naar de Oostvaardersplassen, een natuurgebied op een half uur rijden van ons huis waar mijn kleine avonturier nog niet eerder is geweest.
“In ons wilde woeste woud wonen geen tijgers, Tim, maar wel heel veel andere dieren. Ga jij ze helpen zoeken?”
“Ja!”
Om het risico op teleurstellingen in te dammen, vertel ik niet welke dieren. Maar o, wonder, na 30 meter lopen we een bruggetje over waar enorme, karperachtige vissen onderdoor zwemmen. Tim helemaal blij:
“Daar! Vissen!”
Op een steiger in de zon snoepen we koekjes en drinken warme thee met honing uit een thermoskan, want het is maar een paar graden boven nul. Een meerkoet komt bedelen en een paar futen zwemt voorbij, luidt “Uuuh! Uuuu!” roepend.
Tim: “Fuuuuut! Fuuuuuut”
Het klinkt waarlijk naar het geluid dat futen maken. Om te voorkomen dat hij opstaat en van de steiger afkukelt, verzin ik een verhaaltje over futen die ruzie maken met meerkoeten en een karper die het weer goed maakt.

Als de thee en de koek op zijn, stappen we door het riet en horen en zien verschillende soorten ganzen.
Tim: “Gak! Gak”
Er vliegen aalscholvers over en o, wonder, even verder staan we ineens oog in oog met vier herten. Ik verstijf en Tim doet mij instinctief na. Ik fluister dat ie heel stil moet zijn, omdat dit echte, wilde dieren zijn die bang zijn van mensen. Hij is diep onder de indruk.

Even verder richten twee vogelspotters hun lange telelenzen op een paar roodbruine boomwortels op nog geen twee meter afstand. Ik vraag nieuwsgierig:
“Mag ik vragen wat jullie bekijken?”
“O, die kaalgevreten boomwortels”, leggen de twee uit.
Dat moet ik even vertalen voor een paar vragende oogjes naast me:
“Kijk Tim, weet je nog die hertjes van net? Die eten graag vers, sappig, gras. Maar dat is er niet in de winter. Dus in de winter knabbelen ze andere dingen. Zoals de schors van bomen. Voel maar hoe de schors van een boom hoort te voelen.”
Ik trek zijn wantje uit en leg zijn handje tegen een stuk boomschors. De twee telelenzen lopen door.
“Maar daar op die boomwortels zit geen schors meer, alleen nog maar het kale hout van de boom. Die hertjes hebben de schors weggegeten. Voel maar.”
Tim voelt en lacht: “Dat snapt Tim!”
“Wil je ook een stukje schors proeven?” vraag ik lachend.
“Neueueueh! Voor de hertjes.”

Om bij een vogelobservatiehut te komen, blijken we tot onze enkels door de blubber van het moeras te moeten. Ik zet Tim met zijn nog lichtelijk wankele beentjes in de rugdrager en waag het erop; mijn bergschoenen zijn tot aan mijn enkels waterdicht. Ondertussen probeer ik de dertien kilo op mijn rug uit te leggen wat een moeras is. Hij slurpt het geluid van mijn voeten na en vindt het berenspannend. Vlak voor de observatiehut is het pad gecamoufleerd met houten wandjes en afgedekt met rietmatten. Ik leg uit dat om wilde vogels te kunnen zien, zij óns niet mogen zien. Het voert de spanning nog meer op en Tim wordt er stil van.
Ineens klinkt het van achter mijn hoofd: “Waar is de trein?”
Een vingertje wijst naar de rietmatten boven ons hoofd. Met wat fantasie lijken de rietmatten inderdaad wel op trainrails en Tim is gek van een dvd over een trein die door de wereld rijdt en allerlei dieren in nood redt. Ik fantaseer verder:
“Misschien is de dierentrein de tijgers wel aan het redden in een ander wild, woest woud. Wat denk jij, Tim?”
“Neueueueh!”
O, zoveel realiteitszin zit er dus nog wel in mijn kereltje.

Dan komen we bij de deur van de observatiehut. Hij is open en we komen in een donkere, ronde houten hut. Van boven klinken stemmen en door het trappengat valt licht. Nieuwsgierig klimmen we naar boven. Voor een smal observatieluikje zitten de twee telelenzen te spotten en zachtjes te praten. Ik haal Tim uit de rugdrager en zet hem op een tafeltje voor een ander observatieluik. Ik heb voor vertrek niet de moeite genomen om papa’s kleine vogelkijkertje uit een (maar welke?) verhuisdoos op te graven maar ik zie Tim naar de telelenzen staren. Ik trek gauw ons observatieluik open en een machtig mooi uitzicht over de plassen openbaart zich. Tim begint opgewonden te wijzen:
“Daar! Wat dat? En daar! Is dat?”
Hij wijst alle vogels aan en mama vult haar zeer beperkte vogelkennis bliksemsnel en dankbaar aan met de vogelposters op de wanden van de hut. Tims ogen zijn beter dan de mijne, dus twee keer moet ik hulp vragen aan de telelenzen. Ze kijken verstoord op, maar smelten voor Tims vragende oogjes en antwoorden met een glimlach.

Ondertussen duw ik mandarijnpartjes in Tims mond. Het is ongemerkt al lunchtijd geworden en ik heb geen brood meegenomen. De vogelspotters ruimen het veld. Zijn we te druk of hebben ze het koud? Als alle vogels zijn aangewezen en de mandarijntjes op zijn, roept Tim heel hard:
“Koud!”
Bezorgd zet ik hem weer in de rugdrager en marcheer na een nieuwe modderbalansoefening in hoog tempo terug naar de auto. Tot Tims vreugde zien we ineens in de verte nog een wild paard. Om te voorkomen dat ie weer zelf wil stappen en het dus nog eindeloos duurt voordat we thuis ons broodje kunnen eten, verzin ik weer een verhaaltje. Dit keer over een wild paard dat zo graag een hertje wilde zijn. Maar eenmaal bij de hertjes besluit hij toch maar om weer paard te worden, omdat hertjes alleen maar willen rennen als er gevaar dreigt. Het werkt: het bolletje achter mij heeft alleen nog maar aandacht voor het paardje.

Ik bedenk me dat ik gauw de memorecorder op mijn mobieltje moet activeren en uittesten om al mijn spontaan voor Tim verzonnen fabels voor de eeuwigheid te bewaren. Wie weet kan ik er ooit nog eens een bundeltje van maken, al was het maar alleen voor Tim.

Terwijl ik de motor van de auto start, vraag ik: "Was het leuk in de jungle, Tim?"
Heel slaperig klinkt het van achteren: "Jah."
Dan niets meer.