Sommige levensverhalen zijn een regelrechte uitdaging. Soms heeft een klant al een zeer uitgesproken idee over wat hij wel en niet interessant vind om in het verhaal op te nemen. Aan mij om uit dat beperkte arsenaal toch bouwstenen te vinden die laten zien hoe hij de mens is geworden die zijn naasten vandaag kennen. Bijvoorbeeld als hij de verhalen van zijn voorouders niet interessant vindt voor zijn kinderen. Nog groter wordt de uitdaging als het ene voorouderpaar uit de voorloorlogse, joodse-Amsterdamse gemeenschap kwam met alle culturele kenmerken van dien en het andere Nieuwe Diepers (Den Helder) in hart en nieren was. Kan de uitdaging nog groter? Ja. Het ouderechtpaar verhuisde naar Nederlands-Indië, geniet van de koloniale cultuur, overleeft de Japanse concentratiekampen en mijn klant voelt zich een ware totok-Indischman (een blanke Indischman). Terug in Nederland bekeert hij zich overtuigd tot de Hervormde Kerk.
Hoe schetst een biografe deze hoofdpersoon geloofwaardig en verhelderend voor het nageslacht zonder de verhalen van de voorouders? Ik besluit heel kort en feitelijk de familieachtergrond te benoemen en zoek vervolgens in de interviews naar de typisch joodse, Indische en West-Friese gebruiken, spreekwijzen, keuzes, reacties, gedachtengangen en zo meer in zijn eigen leven. Voor zover ik die als niet-joodse, niet-West-Frieze kan herkennen, natuurlijk. Gelukkig antwoord mijn klant uitvoerig op vragen die beginnen met "Klopt het dat..." Steeds weer vraag ik waarom hij zus of zo deed in die en die situatie? De memorecorder zorgt ervoor dat ik kenmerkende uitspraken letterlijk in het verhaal kan verwerken: de Indische gewoonte om hulpwerkwoord en voltooid deelwoord om te draaien en veel zinnen met 'die' te beginnen. De verhalen over de vooroorlogse ontmoetingen met de (joodse) ooms en tantes die na de repatriëring naar Nederland ineens verdwenen bleken. Zijn liefde voor die lievelingsgerechten uit al die culinaire achtergronden.
Nu ik ten slotte de familiefoto's invoeg, wordt het beeld steeds sprekender en gaat het leven. Zou het voldoende zijn? Het oordeel zal van de kinderen komen...
vrijdag 27 mei 2011
donderdag 19 mei 2011
Jan Kees de Jager: het volgende inspirerende hoofdstuk
In de trein ontdek ik tot mijn schrik dat mijn paspoort nog in mijn andere tas zit. Shit! Ik moet mij straks legitimeren bij de receptie! Ik kijk op mijn horloge. Dat halve uur speling heb ik nog, maar even vanaf Schiphol op en neer naar huis duurt langer. Bij een minister kom je niet te laat. Het is al uniek dat hij mij een interview wil geven; ik kan mijn hand niet overspelen. Ik bel naar de afdeling Voorlichting van het Ministerie van Financiën. Het blijkt geen probleem. Pfft.
In de ontvangsthal deelt de secretaresse mee dat in deze begrotingstijd de agenda van de minister wat ineen geschoven is. Maar de minister wilde dit interview per sé laten doorgaan, dus hebben ze niet afgebeld, maar mijn interviewtijd teruggebracht tot een half uur. Ik slik. Dat wordt gevorderde improvisatieacrobatiek. In vogelvlucht door al mijn vragen heen of er een paar uitkiezen en de rest laten zitten? Ik vraag of ik in de uitgewerkte interviewtekst eventuele verdiepingsvragen mag zetten, die de minister vervolgens schriftelijk kan beantwoorden. Dat mag en ik kies voor mijn eerste optie.
Dan schud ik de hand van Jan Kees de Jager, door veel oud-Nyenrodestudenten genomineerd als een inspirerend leider. Hij is zo informeel als ik gewend ben van Nyenrodianen onder elkaar, verontschuldigt zich voor zijn agendaprobleem en verzoekt me direct mijn vragen af te vuren.
We praten over wat geïnspireerd en inspirerend werken in zijn ervaring is en hoe hij dat doet. Zijn hoofdconclusie is dat je pas waarlijk mensen kunt inspireren, wanneer je authentiek bent. Daarmee bedoelt hij dat je enthousiast uitdraagt waar je waarlijk in gelooft; je visie op dat wat je belangrijk vindt.
Ik vroeg hem wie hem dat had geleerd; was er een hoogleraar op Nyenrode geweest die hem dat had verteld? Een stilte valt. Nee, besloot Jan Kees, dat had ie gewoon gaandeweg geleerd.
Snel ga ik verder met mijn andere vragen en in de trein naar huis lees ik mijn mail, twitterberichten en twitter wat terug. De dagen en zelfs weken erna gaan op boeken voor ongeduldige klanten en het interviewbandje van Jan Kees blijft liggen. Omdat ik voorzie dat het zo nog wel even door zal gaan, stuur ik het bandje op naar een freelance secretaresse.
Dan zijn mijn deadlines even weggewerkt en heb ik een middagje rust om orde aan te brengen in de chaos van mijn bureau. De transcriptie is nog niet binnen, maar mijn gedachten dwalen weer even af naar de woorden van Jan Kees.
Nee, dat leer je niet op Nyenrode. Docenten leren je allerlei theorieën en technieken en de studentenvereniging leert je om je te conformeren aan allerlei gedragsregels van hen die je geacht wordt te willen nastreven. Maar om jezelf te zijn, je visie te ontwikkelen en die uit te dragen? Welke universiteit leert zijn studenten dat?
Het lijkt erop dat in mijn boek over inspirerende oud-Nyenrodestudenten de hoofdboodschap van de interviewees veel dezelfde elementen bevat, maar steeds andere accenten heeft. Hoe ga ik dat vormgeven en boeiend houden? Een boeiend proces. Ik ben heel benieuwd naar het eindresultaat. Ook besluit ik om hoogleraar Business Spiritualiteit Paul de Blot te vragen om geen algemene inleiding over inspiratie te schrijven, maar om de hoofdboodschap van de interviewees te becommentariëren vanuit zijn theoretische kader. Als epiloog. Dat lijkt me veel spannender.
In de ontvangsthal deelt de secretaresse mee dat in deze begrotingstijd de agenda van de minister wat ineen geschoven is. Maar de minister wilde dit interview per sé laten doorgaan, dus hebben ze niet afgebeld, maar mijn interviewtijd teruggebracht tot een half uur. Ik slik. Dat wordt gevorderde improvisatieacrobatiek. In vogelvlucht door al mijn vragen heen of er een paar uitkiezen en de rest laten zitten? Ik vraag of ik in de uitgewerkte interviewtekst eventuele verdiepingsvragen mag zetten, die de minister vervolgens schriftelijk kan beantwoorden. Dat mag en ik kies voor mijn eerste optie.
Dan schud ik de hand van Jan Kees de Jager, door veel oud-Nyenrodestudenten genomineerd als een inspirerend leider. Hij is zo informeel als ik gewend ben van Nyenrodianen onder elkaar, verontschuldigt zich voor zijn agendaprobleem en verzoekt me direct mijn vragen af te vuren.
We praten over wat geïnspireerd en inspirerend werken in zijn ervaring is en hoe hij dat doet. Zijn hoofdconclusie is dat je pas waarlijk mensen kunt inspireren, wanneer je authentiek bent. Daarmee bedoelt hij dat je enthousiast uitdraagt waar je waarlijk in gelooft; je visie op dat wat je belangrijk vindt.

Ik vroeg hem wie hem dat had geleerd; was er een hoogleraar op Nyenrode geweest die hem dat had verteld? Een stilte valt. Nee, besloot Jan Kees, dat had ie gewoon gaandeweg geleerd.
Snel ga ik verder met mijn andere vragen en in de trein naar huis lees ik mijn mail, twitterberichten en twitter wat terug. De dagen en zelfs weken erna gaan op boeken voor ongeduldige klanten en het interviewbandje van Jan Kees blijft liggen. Omdat ik voorzie dat het zo nog wel even door zal gaan, stuur ik het bandje op naar een freelance secretaresse.
Dan zijn mijn deadlines even weggewerkt en heb ik een middagje rust om orde aan te brengen in de chaos van mijn bureau. De transcriptie is nog niet binnen, maar mijn gedachten dwalen weer even af naar de woorden van Jan Kees.
Nee, dat leer je niet op Nyenrode. Docenten leren je allerlei theorieën en technieken en de studentenvereniging leert je om je te conformeren aan allerlei gedragsregels van hen die je geacht wordt te willen nastreven. Maar om jezelf te zijn, je visie te ontwikkelen en die uit te dragen? Welke universiteit leert zijn studenten dat?
Het lijkt erop dat in mijn boek over inspirerende oud-Nyenrodestudenten de hoofdboodschap van de interviewees veel dezelfde elementen bevat, maar steeds andere accenten heeft. Hoe ga ik dat vormgeven en boeiend houden? Een boeiend proces. Ik ben heel benieuwd naar het eindresultaat. Ook besluit ik om hoogleraar Business Spiritualiteit Paul de Blot te vragen om geen algemene inleiding over inspiratie te schrijven, maar om de hoofdboodschap van de interviewees te becommentariëren vanuit zijn theoretische kader. Als epiloog. Dat lijkt me veel spannender.
woensdag 23 maart 2011
flaptekst
Zondag gaf ik weer een workshop over hoe je een autobiografie moet schrijven in De Nieuwe Bibliotheek van Almere Stad. Het was een inspirerend groepje deelnemers en dat is voor mij ook altijd inspirerend werken.
Deze keer had ik de volgorde omgedraaid: eerst oefeningen geven en daarna pas de theorie en de tips samen met de feedback. Ik merkte dat daardoor de tips beter ‘landden’: de deelnemers hoorden geen droog, theoretisch verhaal aan dat ze vervolgens moesten gaan toepassen, maar herkenden het probleem en kregen zomaar een oplossing in de schoot geworpen. Die volgorde houd ik er voortaan dus maar in .
Een andere eye-opener, was het effect van een oefening die ik uit één van mijn andere workshops (‘Hoe schrijf je een boek?’) had geleend: schrijf een achterflaptekst. De meeste workshopdeelnemers hadden geen openbare publicatie voor ogen; zij schrijven vooral voor familie en bekenden of als vrijwilliger voor ouderen. Toch bleek het weer eens een uitermate nuttige oefening.
Op de achterkant van een boek dat je in de winkel koopt, staat altijd waar het boek over gaat. Én: waarom de potentiële koper het toch echt zou moeten gaan lezen. Schrijf zo’n achterflaptekst maar eens van tevoren (je kunt ’m altijd nog veranderen aan het einde van het schrijfproces). Zo dwing je jezelf als schrijver namelijk om heel bondig en helder te verwoorden wat je gaat behandelen in je boek, naar welke conclusie je gaat toewerken en hoe je het boeiend gaat houden. Het helpt je om je verhaal onontkoombaar voort te laten stuwen van je pakkende opening naar je conclusie. Als je dat in die 10 zinnen kunt, kun je het ook in je boek.
Wel is het vaak handig om die achterflaptekst te schrijven op basis van je schrijfplan. Want daar zet je in steekwoorden alvast in voor wie je het schrijft, met welk doel en met welke globale hoofdstukindeling.
Nieuwsgierig naar meer? De hele presentatie van zondag kun je bekijken op mijn LinkedIn-profiel.
Schrijf ze!
maandag 7 maart 2011
'Jungle' Oostvaarders

Tim is dol op prentenboekjes over beestjes die avonturen beleven in het oerwoud. Gisterochtend vroeg ik:
“Wat zullen we vandaag gaan doen, Tim?”
“Naar de jungle, naar het wilde, woeste woud!”
Juist. Hoe lost een creatieve mamaschrijfster dat op?
“Dat is héél ver weg, Tim, dan moeten we eerst met de auto. Ga je dan niet zeuren dat je niet met de auto wilt?”
Even later zit hij ongeduldig in de auto. Ik rijd naar de Oostvaardersplassen, een natuurgebied op een half uur rijden van ons huis waar mijn kleine avonturier nog niet eerder is geweest.
“In ons wilde woeste woud wonen geen tijgers, Tim, maar wel heel veel andere dieren. Ga jij ze helpen zoeken?”
“Ja!”
Om het risico op teleurstellingen in te dammen, vertel ik niet welke dieren. Maar o, wonder, na 30 meter lopen we een bruggetje over waar enorme, karperachtige vissen onderdoor zwemmen. Tim helemaal blij:
“Daar! Vissen!”
Op een steiger in de zon snoepen we koekjes en drinken warme thee met honing uit een thermoskan, want het is maar een paar graden boven nul. Een meerkoet komt bedelen en een paar futen zwemt voorbij, luidt “Uuuh! Uuuu!” roepend.
Tim: “Fuuuuut! Fuuuuuut”
Het klinkt waarlijk naar het geluid dat futen maken. Om te voorkomen dat hij opstaat en van de steiger afkukelt, verzin ik een verhaaltje over futen die ruzie maken met meerkoeten en een karper die het weer goed maakt.
Als de thee en de koek op zijn, stappen we door het riet en horen en zien verschillende soorten ganzen.
Tim: “Gak! Gak”
Er vliegen aalscholvers over en o, wonder, even verder staan we ineens oog in oog met vier herten. Ik verstijf en Tim doet mij instinctief na. Ik fluister dat ie heel stil moet zijn, omdat dit echte, wilde dieren zijn die bang zijn van mensen. Hij is diep onder de indruk.
Even verder richten twee vogelspotters hun lange telelenzen op een paar roodbruine boomwortels op nog geen twee meter afstand. Ik vraag nieuwsgierig:
“Mag ik vragen wat jullie bekijken?”
“O, die kaalgevreten boomwortels”, leggen de twee uit.
Dat moet ik even vertalen voor een paar vragende oogjes naast me:
“Kijk Tim, weet je nog die hertjes van net? Die eten graag vers, sappig, gras. Maar dat is er niet in de winter. Dus in de winter knabbelen ze andere dingen. Zoals de schors van bomen. Voel maar hoe de schors van een boom hoort te voelen.”
Ik trek zijn wantje uit en leg zijn handje tegen een stuk boomschors. De twee telelenzen lopen door.
“Maar daar op die boomwortels zit geen schors meer, alleen nog maar het kale hout van de boom. Die hertjes hebben de schors weggegeten. Voel maar.”
Tim voelt en lacht: “Dat snapt Tim!”
“Wil je ook een stukje schors proeven?” vraag ik lachend.
“Neueueueh! Voor de hertjes.”
Om bij een vogelobservatiehut te komen, blijken we tot onze enkels door de blubber van het moeras te moeten. Ik zet Tim met zijn nog lichtelijk wankele beentjes in de rugdrager en waag het erop; mijn bergschoenen zijn tot aan mijn enkels waterdicht. Ondertussen probeer ik de dertien kilo op mijn rug uit te leggen wat een moeras is. Hij slurpt het geluid van mijn voeten na en vindt het berenspannend. Vlak voor de observatiehut is het pad gecamoufleerd met houten wandjes en afgedekt met rietmatten. Ik leg uit dat om wilde vogels te kunnen zien, zij óns niet mogen zien. Het voert de spanning nog meer op en Tim wordt er stil van.
Ineens klinkt het van achter mijn hoofd: “Waar is de trein?”
Een vingertje wijst naar de rietmatten boven ons hoofd. Met wat fantasie lijken de rietmatten inderdaad wel op trainrails en Tim is gek van een dvd over een trein die door de wereld rijdt en allerlei dieren in nood redt. Ik fantaseer verder:
“Misschien is de dierentrein de tijgers wel aan het redden in een ander wild, woest woud. Wat denk jij, Tim?”
“Neueueueh!”
O, zoveel realiteitszin zit er dus nog wel in mijn kereltje.
Dan komen we bij de deur van de observatiehut. Hij is open en we komen in een donkere, ronde houten hut. Van boven klinken stemmen en door het trappengat valt licht. Nieuwsgierig klimmen we naar boven. Voor een smal observatieluikje zitten de twee telelenzen te spotten en zachtjes te praten. Ik haal Tim uit de rugdrager en zet hem op een tafeltje voor een ander observatieluik. Ik heb voor vertrek niet de moeite genomen om papa’s kleine vogelkijkertje uit een (maar welke?) verhuisdoos op te graven maar ik zie Tim naar de telelenzen staren. Ik trek gauw ons observatieluik open en een machtig mooi uitzicht over de plassen openbaart zich. Tim begint opgewonden te wijzen:
“Daar! Wat dat? En daar! Is dat?”
Hij wijst alle vogels aan en mama vult haar zeer beperkte vogelkennis bliksemsnel en dankbaar aan met de vogelposters op de wanden van de hut. Tims ogen zijn beter dan de mijne, dus twee keer moet ik hulp vragen aan de telelenzen. Ze kijken verstoord op, maar smelten voor Tims vragende oogjes en antwoorden met een glimlach.
Ondertussen duw ik mandarijnpartjes in Tims mond. Het is ongemerkt al lunchtijd geworden en ik heb geen brood meegenomen. De vogelspotters ruimen het veld. Zijn we te druk of hebben ze het koud? Als alle vogels zijn aangewezen en de mandarijntjes op zijn, roept Tim heel hard:
“Koud!”
Bezorgd zet ik hem weer in de rugdrager en marcheer na een nieuwe modderbalansoefening in hoog tempo terug naar de auto. Tot Tims vreugde zien we ineens in de verte nog een wild paard. Om te voorkomen dat ie weer zelf wil stappen en het dus nog eindeloos duurt voordat we thuis ons broodje kunnen eten, verzin ik weer een verhaaltje. Dit keer over een wild paard dat zo graag een hertje wilde zijn. Maar eenmaal bij de hertjes besluit hij toch maar om weer paard te worden, omdat hertjes alleen maar willen rennen als er gevaar dreigt. Het werkt: het bolletje achter mij heeft alleen nog maar aandacht voor het paardje.
Ik bedenk me dat ik gauw de memorecorder op mijn mobieltje moet activeren en uittesten om al mijn spontaan voor Tim verzonnen fabels voor de eeuwigheid te bewaren. Wie weet kan ik er ooit nog eens een bundeltje van maken, al was het maar alleen voor Tim.
Terwijl ik de motor van de auto start, vraag ik: "Was het leuk in de jungle, Tim?"
Heel slaperig klinkt het van achteren: "Jah."
Dan niets meer.
vrijdag 25 februari 2011
Zeesterrenmuziek
Wat heb ik gisteren weer genoten van mijn mamadag. Eerst met Tim ontbijten in de trein naar oma. Dat vonden we allebei gezellig. Zo gezellig, dat Tim 's avonds op de terugweg weer wilde eten en drinken in de trein. Maar ja, toen hadden we net onze buik vol met oma's spagetti.
"Dat snapt Tim," was zijn reactie.
Maar ik had geen alternatief: geen boekjes, geen speelgoed. Dus speelden we met wat er was: de spiegeling in de ruit: gekke bekken trekken, Ernie op zijn muts als poppenkastpop gebruiken. Bovenin de dubbeldekker werd het nog gekker: de ruit stond bol en werkte als een lachspiegel. Weergaloos speelgoed. En gratis. En natuurlijk gingen we paardje rijden om mijn rug en knie: alle gekke peuterpaardrijversjes eindigden allemaal in gooi en smijtwerk. Tja, dat werd stoeien. Gelukkig hadden we vier stoelen voor ons samen. Tim vloog over mijn rug, tussen mijn benen door, op de bank, op zijn kop, dikke pret. Ook voor de medereizigers overigens. Ik zag meermalen grijnzende blikken onze kant op.
'Doen andere papa’s en mama’s dat niet met hun kleine?,' schoot het door me heen. Vaak zie ik papa’s en mama’s in de trein hun kleine snoep of een boekje geven en klinken er vermaningen om stil te zijn. Ik vind dat een dagje uit best een feestje mag zijn. Ook in de trein. En geschreeuw is vrij gemakkelijk te neutraliseren, merk ik: als ik zelf terug ga fluisteren, gaat Tim ook fluisteren.
En overdag hadden we al met oma in een holte van een boom waar regenwater in stond, 'bossoep' gemaakt met takjes ('vermicelli'), blaadjes ('spinazie'), stenen ('bouillonblokjes'), stukjes reeds afgebroken elfenbank ('champignons') en zand ('peper'). En we hadden over boomstammen geklauterd, bedacht welke beestjes er in allerlei holletjes zouden wonen, onze voeten verstopt onder de herfstblaadjes en net gedaan of het herfstblaadjes sneeuwde door handenvol blaadjes over elkaar heen te gooien. Dikke pret.
Voor de schrijfster in mij kwam het hoogtepunt in oma’s auto op weg naar het station. Tim wilde ‘Tim-muziek’ horen, net als bij papa in de auto. Dat had oma niet. Wel Radio 4, waar op dat moment dromerige pianomuziek werd gedraaid. Eeeehh, krab, krab achter mijn oor. Ik verzon ter plekke: Er was eens een koning van de zee: een grote walvis. Hij was jarig en gaf een dansfeest. Alle zeebeestjes waren uitgenodigd. Toen de muziek begon te spelen, gingen de zeesterren gelijk dansen. Zie je ze dansen met hun armpjes, Tim?
“Ja!” riep Tim gelijk.
En zo liet ik achtereenvolgens allerlei zeebeestjes de dansvloer op gaan en vroeg Tim of hij ze zag dansen.
"Ja!" klonk het steeds.
Totdat de muziek ophield. Geschrokken voerde ik een haai op die alle beestjes deed verstijven van schrik. Grote ogen achter me. Maar toen het volgende muziekje begon, een koorstuk, liet ik de haai zeggen dat ie alleen maar wilde meedansen. Dat mocht en de koning danste met hem mee.
Even later haalde papa ons met zijn auto van het station.
Tim: "Zeesterrenmuziek?"
Eeehhh. Die had papa niet. Thuis viste mama snel een cd’tje met dromerige, klassieke muziek uit de kast: zeesterrenmuziek, Tim!
"Dat snapt Tim," was zijn reactie.
Maar ik had geen alternatief: geen boekjes, geen speelgoed. Dus speelden we met wat er was: de spiegeling in de ruit: gekke bekken trekken, Ernie op zijn muts als poppenkastpop gebruiken. Bovenin de dubbeldekker werd het nog gekker: de ruit stond bol en werkte als een lachspiegel. Weergaloos speelgoed. En gratis. En natuurlijk gingen we paardje rijden om mijn rug en knie: alle gekke peuterpaardrijversjes eindigden allemaal in gooi en smijtwerk. Tja, dat werd stoeien. Gelukkig hadden we vier stoelen voor ons samen. Tim vloog over mijn rug, tussen mijn benen door, op de bank, op zijn kop, dikke pret. Ook voor de medereizigers overigens. Ik zag meermalen grijnzende blikken onze kant op.
'Doen andere papa’s en mama’s dat niet met hun kleine?,' schoot het door me heen. Vaak zie ik papa’s en mama’s in de trein hun kleine snoep of een boekje geven en klinken er vermaningen om stil te zijn. Ik vind dat een dagje uit best een feestje mag zijn. Ook in de trein. En geschreeuw is vrij gemakkelijk te neutraliseren, merk ik: als ik zelf terug ga fluisteren, gaat Tim ook fluisteren.
En overdag hadden we al met oma in een holte van een boom waar regenwater in stond, 'bossoep' gemaakt met takjes ('vermicelli'), blaadjes ('spinazie'), stenen ('bouillonblokjes'), stukjes reeds afgebroken elfenbank ('champignons') en zand ('peper'). En we hadden over boomstammen geklauterd, bedacht welke beestjes er in allerlei holletjes zouden wonen, onze voeten verstopt onder de herfstblaadjes en net gedaan of het herfstblaadjes sneeuwde door handenvol blaadjes over elkaar heen te gooien. Dikke pret.
Voor de schrijfster in mij kwam het hoogtepunt in oma’s auto op weg naar het station. Tim wilde ‘Tim-muziek’ horen, net als bij papa in de auto. Dat had oma niet. Wel Radio 4, waar op dat moment dromerige pianomuziek werd gedraaid. Eeeehh, krab, krab achter mijn oor. Ik verzon ter plekke: Er was eens een koning van de zee: een grote walvis. Hij was jarig en gaf een dansfeest. Alle zeebeestjes waren uitgenodigd. Toen de muziek begon te spelen, gingen de zeesterren gelijk dansen. Zie je ze dansen met hun armpjes, Tim?
“Ja!” riep Tim gelijk.
En zo liet ik achtereenvolgens allerlei zeebeestjes de dansvloer op gaan en vroeg Tim of hij ze zag dansen.
"Ja!" klonk het steeds.
Totdat de muziek ophield. Geschrokken voerde ik een haai op die alle beestjes deed verstijven van schrik. Grote ogen achter me. Maar toen het volgende muziekje begon, een koorstuk, liet ik de haai zeggen dat ie alleen maar wilde meedansen. Dat mocht en de koning danste met hem mee.
Even later haalde papa ons met zijn auto van het station.
Tim: "Zeesterrenmuziek?"
Eeehhh. Die had papa niet. Thuis viste mama snel een cd’tje met dromerige, klassieke muziek uit de kast: zeesterrenmuziek, Tim!
vrijdag 18 februari 2011
Inspiratie van Paul de Blot
Op aangeven van hoogleraar Paul de Blot werk ik al enige tijd aan een boek over inspirerende oud-studenten van Universiteit Nyenrode. Zo interviewde ik Peter Klosse (eigenaar van toprestaurant De Echoput, auteur van diverse boeken over ‘smaak’ en lector gastronomie), heb ik een afspraak voor een interview met Jan Kees de Jager (Minister van Financiën) en met Rob Faltin (voormalig beroepsviolist en therapeut op een angstpoli), en een toezegging voor een interview van Robert Polet (topman van Gucci). Allemaal ‘Nyenrodianen’ die volgens hun medeoud-studenten anderen tot grote hoogten weten te inspireren. Met deze (en hopelijk nog andere – wie weet nog een inspirerende vrouw die aan Nyenrode heeft gestudeerd?) interviewees ga ik op zoek naar hun bronnen van inspiratie en de manieren waarop ze die inspiratie weten over te brengen op anderen. Met als doel om nóg meer mensen het label ‘inspirerend’ te laten veroveren, ontdekken en verdienen.
Gisteren sprak ik er weer over met Paul. Ongelofelijk zoals een 86-jarige, eerbiedwaardige hoogleraar mijn kop weer vol bruisende ideeën weet te krijgen om mijn boek nóg mooier en beter te maken. Over inspirerende mensen gesproken. Hoe doet hij dat? Ik vertelde hem dat de activiteiten van mijn bedrijfje langzamerhand zó divers zijn geworden, dat ik van tijd tot tijd de behoefte tot specialisatie voel om mij meer op één product of dienst te kunnen concentreren. Maar ik kan niet kiezen uit al die leuke dingen: verhalen vertellen is eindeloos leuk, schrijvers begeleiden eindeloos dankbaar, biografieën schrijven over wat mensen waarlijk beweegt is eindeloos inspirerend, les geven over schrijven en vertellen eindeloos verrijkend, … hoe kan ik daar nou iets van opgeven? Ook al zou ik daardoor meer tijd en energie in de andere dingen kunnen steken en daar misschien écht goed in worden?
Paul gaf mij een klein notitieblokje. Hij zei:
“Ik schrijf elke avond voor het slapen gaan heel kort in een paar steekwoorden op wat er die dag is gebeurd en hoe ik me daarbij heb gevoeld, wat ik ervan heb geleerd. Dan geef ik die dag een cijfer van één tot drie: 1: topdag, 2: ik weet het niet, 3: petdag. Het levert me de juiste inzichten op om de volgende dag weer goede richtingen in te slaan naar nieuwe topdagen.”
Na ons gesprek wilde ik nog iemand op Nyenrode spreken die op dat moment zat te lunchen en ik wilde in de bibliotheek nog wat achtergrondinformatie opzoeken. Maar ik had honger en besloot dus eerst in de mensa wat te gaan eten. Omdat mijn kop nog vol zat van het gesprek met Paul, besloot ik om een leeg tafeltje bij het raam uit te zoeken en de boeken in mijn tas even in mijn tas te laten. Ik genoot van het uitzicht op het prachtige park en van verse salades, soep en knapperige broodjes. Niet de kwaliteit van Peter Klosses restaurant, maar wel kilometers beter dan ik mij uit mijn studententijd van de Nyenrodemensa herinnerde. Er vielen mij allerlei gedachten in. Ik zou mijn schrijfplan voor mijn boek wijzigen: een andere structuur die de rode draad beter zou doen uitkomen. Ik realiseerde me dat ik voorlopig geen rigoureuze keuzes moest maken ten aanzien van mijn bedrijfsactiviteiten, maar gewoon de rust moest nemen om mij volledig te concentreren op mijn boek. Alle andere activiteiten even te laten voor wat ze waren. Dan zou zich vanzelf wel weer een moment aandienen waarop ik weer verder zou willen met lesgeven of verhalen vertellen. Of niet. Ook goed. Ik merkte dat ik ervan genoot om waarlijk te proeven wat ik in mijn mond stak. Ik voelde hoe er weer rust in mijn hoofd en hart kwam na mijn bruisende gesprek met Paul, nu ik zat te voelen en te constateren wat er allemaal in mij borrelde, kauwend en proevend. Ik zou voortaan mijn lunch thuis niet meer achter de computer of boeken nuttigen, maar beneden aan de eettafel met een rustig muziekje of wandelend langs het water bij mijn huis. Want deze gewaarwording wilde ik wel elke dag meemaken.
Glimlachend pakte ik Pauls notitieboekje en noteerde wat ik had beleefd, hoe dat voelde en wat ik ervan had geleerd. Topdag.
Dank, Paul!
Gisteren sprak ik er weer over met Paul. Ongelofelijk zoals een 86-jarige, eerbiedwaardige hoogleraar mijn kop weer vol bruisende ideeën weet te krijgen om mijn boek nóg mooier en beter te maken. Over inspirerende mensen gesproken. Hoe doet hij dat? Ik vertelde hem dat de activiteiten van mijn bedrijfje langzamerhand zó divers zijn geworden, dat ik van tijd tot tijd de behoefte tot specialisatie voel om mij meer op één product of dienst te kunnen concentreren. Maar ik kan niet kiezen uit al die leuke dingen: verhalen vertellen is eindeloos leuk, schrijvers begeleiden eindeloos dankbaar, biografieën schrijven over wat mensen waarlijk beweegt is eindeloos inspirerend, les geven over schrijven en vertellen eindeloos verrijkend, … hoe kan ik daar nou iets van opgeven? Ook al zou ik daardoor meer tijd en energie in de andere dingen kunnen steken en daar misschien écht goed in worden?
Paul gaf mij een klein notitieblokje. Hij zei:
“Ik schrijf elke avond voor het slapen gaan heel kort in een paar steekwoorden op wat er die dag is gebeurd en hoe ik me daarbij heb gevoeld, wat ik ervan heb geleerd. Dan geef ik die dag een cijfer van één tot drie: 1: topdag, 2: ik weet het niet, 3: petdag. Het levert me de juiste inzichten op om de volgende dag weer goede richtingen in te slaan naar nieuwe topdagen.”
Na ons gesprek wilde ik nog iemand op Nyenrode spreken die op dat moment zat te lunchen en ik wilde in de bibliotheek nog wat achtergrondinformatie opzoeken. Maar ik had honger en besloot dus eerst in de mensa wat te gaan eten. Omdat mijn kop nog vol zat van het gesprek met Paul, besloot ik om een leeg tafeltje bij het raam uit te zoeken en de boeken in mijn tas even in mijn tas te laten. Ik genoot van het uitzicht op het prachtige park en van verse salades, soep en knapperige broodjes. Niet de kwaliteit van Peter Klosses restaurant, maar wel kilometers beter dan ik mij uit mijn studententijd van de Nyenrodemensa herinnerde. Er vielen mij allerlei gedachten in. Ik zou mijn schrijfplan voor mijn boek wijzigen: een andere structuur die de rode draad beter zou doen uitkomen. Ik realiseerde me dat ik voorlopig geen rigoureuze keuzes moest maken ten aanzien van mijn bedrijfsactiviteiten, maar gewoon de rust moest nemen om mij volledig te concentreren op mijn boek. Alle andere activiteiten even te laten voor wat ze waren. Dan zou zich vanzelf wel weer een moment aandienen waarop ik weer verder zou willen met lesgeven of verhalen vertellen. Of niet. Ook goed. Ik merkte dat ik ervan genoot om waarlijk te proeven wat ik in mijn mond stak. Ik voelde hoe er weer rust in mijn hoofd en hart kwam na mijn bruisende gesprek met Paul, nu ik zat te voelen en te constateren wat er allemaal in mij borrelde, kauwend en proevend. Ik zou voortaan mijn lunch thuis niet meer achter de computer of boeken nuttigen, maar beneden aan de eettafel met een rustig muziekje of wandelend langs het water bij mijn huis. Want deze gewaarwording wilde ik wel elke dag meemaken.

Glimlachend pakte ik Pauls notitieboekje en noteerde wat ik had beleefd, hoe dat voelde en wat ik ervan had geleerd. Topdag.
Dank, Paul!
vrijdag 11 februari 2011
Schrijven en ondernemen
In gezelschap vertellen dat je schrijft en verhalen vertelt, levert altijd reacties op. Vaak zie je al gelijk de romantische fantasieën in de ogen tegenover je beginnen te dansen. Het ís ook heel inspirerend om in de file om je heen te kijken en in elke auto een verhaal te zien. Links zie ik een onrustig kijkende, op zijn tanden bijtende, slungelige jongeman in een ruimzittend kantoorpak met stropdas met pisgoot. Ik fantaseer dat hij na een half jaar in zijn eerste kantoorbaan zich zit af te vragen of zijn beoordelingsgesprek straks wel positief gaat uitpakken na alles wat zijn veeleisende klant hem naar zijn hoofd heeft geslingerd. Heeft zijn zwangere vriendin straks wel een dak boven haar hoofd? Rechts een vrachtwagenchauffeur die in mijn beleving minachtend naar me kijkt. Zou dat er zo eentje zijn die het rijgedrag van met name het vrouwelijk deel der automobilisten graag in de kroeg uit de doeken doet? Huwelijk op de klippen doordat hij zoveel van huis is? In elke stad een liefje? Welk drama zal ik hem eens toedichten?
Ja, ik kijk in de file waarschijnlijk anders om me heen dan de gemiddelde forens. Maar dat betekent niet dat ik alleen maar met inspirerende, romantische en dramatische dingen bezig ben. Van de week was ik op een bijeenkomst van ondernemers uit mijn eigen wijk. We zouden uitwisselen hoe we onze acquisitie aanpakten en elkaar tips geven. Een ondernemersadviseur zou wat theoretische kaders over het thema geven en ik was gevraagd te vertellen hoe ik die theorie in mijn praktijk toepas. (Mijn presentatie is overigens te downloaden op mijn LinkedIn-profiel, zie de link op deze pagina.)
Acquisitie is een duur woord voor opdrachten binnenhalen. De adviseur stak van wal met kwantitatieve methodes om je potentiële doelgroep in kaart te brengen, een plan met begroting te maken voor je marketinginspanningen en nog wat van dat soort cijfers. Ik ben niet zo van de cijfers. Dus ik vertel dat ik op zeker moment als doelgroep had gekozen voor ‘mensen met een beperking’ die voor lotgenoten hun verhaal willen schrijven. Daar had ik al een paar klanten van, dus ik kende hun behoefte. Ik kende ook hun koopkracht (veelal een uitkering) en wist dat ik dus bij hun intermediairs moest zijn. Ik vertelde dat ik niet had uitgerekend hoe groot mijn doelgroep was en hoeveel ze zouden kunnen afnemen of zo, maar dat ik, om de creativiteit op gang te helpen, uitgegaan was van een marketingbudget van €0,-. Ik wilde zo min mogelijk onbezoldigde uren draaien, dus mijn marketing mocht geen half dagdeel of zo per potentiële klant kosten. Geen dure advertenties, duur drukwerk in termen van mailings of flyers rondbrengen of uren bellen naar klanten die nog nooit van me hadden gehoord.
Nee. Ik begon met een informatiestand te regelen op een beurs voor mensen met een beperking in ruil voor een workshop ‘Schrijven voor lotgenoten’ tijdens dezelfde beurs. Ik vertelde dat ik mijn stand ruim van tevoren in mijn digitale nieuwsbrief, op mijn website en via LinkedIn en Twitter had aangekondigd aan mijn netwerk. Dat uiteraard alle workshopdeelnemers mijn visitekaartje en een zelfgeprinte flyer over mijn schrijfcoaching kregen. Dat ik de lijst met deelnemers (vooral de patiëntenorganisaties, lotgenotengroepen, welzijnsorganisaties, etc.) had bestudeerd en nog tijdens de beurs doelgericht organisaties in hun stand had benaderd met een informatiepakketje en een aanbod om eens een schrijfworkshop voor ze te verzorgen of een artikeltje in hun ledenorgaan te schrijven. Dat ik er een blog over had geschreven en deze op Twitter en LinkedIn had uitgevent. Dat ik in mijn stand zelfgeprinte flyers, mijn handleiding "Schrijf uw levensverhaal" en de openbaar uitgegeven boeken van klanten met PTSS had liggen en de stand had aangekleed met zelfgemaakte posters. Dat ik na afloop de websites van de aangesproken deelnemers die positief op mijn babbel hadden gereageerd, had bekeken op wat ik voor hen kon betekenen en hen had nagemaild. Dat ik links naar verschenen artikelen over mij of mijn boeken of diensten op mijn LinkedIn-profiel en website had gezet. Etc.
Zo was ik met heel veel inspiratie, creativiteit en plezier twee dagen bezig geweest voor honderden potentiële klanten (alle leden/klanten van al die organisaties) en mijn marktinginvestering was gelukkig blijven steken op wat visitekaartjes, printpapier en een inktcartridge voor de printer. Tegelijkertijd had ik weer allemaal bijzondere verhalen gehoord van mensen met een beperking die op één of andere manier hun leven weer een positieve draai hadden gegeven. Volop input voor mijn verhalenschrijverij, dus.

Ondernemen hoeft niet saai of riskant te zijn; het is heerlijk inspirerend. Zo moge het zijn.
Ja, ik kijk in de file waarschijnlijk anders om me heen dan de gemiddelde forens. Maar dat betekent niet dat ik alleen maar met inspirerende, romantische en dramatische dingen bezig ben. Van de week was ik op een bijeenkomst van ondernemers uit mijn eigen wijk. We zouden uitwisselen hoe we onze acquisitie aanpakten en elkaar tips geven. Een ondernemersadviseur zou wat theoretische kaders over het thema geven en ik was gevraagd te vertellen hoe ik die theorie in mijn praktijk toepas. (Mijn presentatie is overigens te downloaden op mijn LinkedIn-profiel, zie de link op deze pagina.)
Acquisitie is een duur woord voor opdrachten binnenhalen. De adviseur stak van wal met kwantitatieve methodes om je potentiële doelgroep in kaart te brengen, een plan met begroting te maken voor je marketinginspanningen en nog wat van dat soort cijfers. Ik ben niet zo van de cijfers. Dus ik vertel dat ik op zeker moment als doelgroep had gekozen voor ‘mensen met een beperking’ die voor lotgenoten hun verhaal willen schrijven. Daar had ik al een paar klanten van, dus ik kende hun behoefte. Ik kende ook hun koopkracht (veelal een uitkering) en wist dat ik dus bij hun intermediairs moest zijn. Ik vertelde dat ik niet had uitgerekend hoe groot mijn doelgroep was en hoeveel ze zouden kunnen afnemen of zo, maar dat ik, om de creativiteit op gang te helpen, uitgegaan was van een marketingbudget van €0,-. Ik wilde zo min mogelijk onbezoldigde uren draaien, dus mijn marketing mocht geen half dagdeel of zo per potentiële klant kosten. Geen dure advertenties, duur drukwerk in termen van mailings of flyers rondbrengen of uren bellen naar klanten die nog nooit van me hadden gehoord.
Nee. Ik begon met een informatiestand te regelen op een beurs voor mensen met een beperking in ruil voor een workshop ‘Schrijven voor lotgenoten’ tijdens dezelfde beurs. Ik vertelde dat ik mijn stand ruim van tevoren in mijn digitale nieuwsbrief, op mijn website en via LinkedIn en Twitter had aangekondigd aan mijn netwerk. Dat uiteraard alle workshopdeelnemers mijn visitekaartje en een zelfgeprinte flyer over mijn schrijfcoaching kregen. Dat ik de lijst met deelnemers (vooral de patiëntenorganisaties, lotgenotengroepen, welzijnsorganisaties, etc.) had bestudeerd en nog tijdens de beurs doelgericht organisaties in hun stand had benaderd met een informatiepakketje en een aanbod om eens een schrijfworkshop voor ze te verzorgen of een artikeltje in hun ledenorgaan te schrijven. Dat ik er een blog over had geschreven en deze op Twitter en LinkedIn had uitgevent. Dat ik in mijn stand zelfgeprinte flyers, mijn handleiding "Schrijf uw levensverhaal" en de openbaar uitgegeven boeken van klanten met PTSS had liggen en de stand had aangekleed met zelfgemaakte posters. Dat ik na afloop de websites van de aangesproken deelnemers die positief op mijn babbel hadden gereageerd, had bekeken op wat ik voor hen kon betekenen en hen had nagemaild. Dat ik links naar verschenen artikelen over mij of mijn boeken of diensten op mijn LinkedIn-profiel en website had gezet. Etc.
Zo was ik met heel veel inspiratie, creativiteit en plezier twee dagen bezig geweest voor honderden potentiële klanten (alle leden/klanten van al die organisaties) en mijn marktinginvestering was gelukkig blijven steken op wat visitekaartjes, printpapier en een inktcartridge voor de printer. Tegelijkertijd had ik weer allemaal bijzondere verhalen gehoord van mensen met een beperking die op één of andere manier hun leven weer een positieve draai hadden gegeven. Volop input voor mijn verhalenschrijverij, dus.

Ondernemen hoeft niet saai of riskant te zijn; het is heerlijk inspirerend. Zo moge het zijn.
Abonneren op:
Posts (Atom)